Basisweefseltypes van stoffen
Basis bindingstypes
Als het om stoffen gaat, wordt er onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten basisweefsel: platbinding, keperbinding en satijnbinding.
Wat is een weefsel?
Een weefsel bestaat uit schering- en inslagdraden, die door ze te kruisen een oppervlak vormen. Scheringdraden lopen altijd in de lengte, terwijl inslagdraden altijd kruislings lopen. Door de kettingdraden omhoog en omlaag te brengen ontstaat er een zogenaamd compartiment waarin de inslagdraad wordt gestoken. Afhankelijk van hoe deze kruisingen er precies uitzien, ontstaan er verschillende soorten bindingen.
Wat is een inbindcartridge?
De verschillende soorten bindingen kunnen ook grafisch worden weergegeven. Deze grafische weergave wordt een inbindcartridge genoemd. Bij het tekenen van een cartridge begin je altijd linksonder en teken je vervolgens naar rechtsboven. Een cartridge is als een geruit vel. Op de punten waar een doos gevuld wordt, zit een kettingdraad die over een inslagdraad ligt. Dit soort kruising tussen schering- en inslagdraden wordt ook wel kettingheffen genoemd. Als de schering omlaag zou worden gebracht, zou de kettingdraad onder de inslagdraad liggen en zou het vakje in de patroon niet gevuld zijn.
Zogenaamde bindpunten beschrijven de kruispunten van kettingdraden met inslagdraden.
Afkortingen/coderingen van de stoffen band
Een codering van een platbinding ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:
10-0101-01-00
Het eerste getal geeft het type binding aan: platbinding 10, keperbinding 20 en oud glasweefsel 30.
De tweede cijfers 0101 geven de schering aan verhoogt (één) en warp daalt (één).
Het derde getal geeft de draadheid aan, d.w.z. het aantal identieke draden naast elkaar, in dit geval is het er maar één.
Het vierde getal is het offset- of hellingsnummer. In dit geval betekent 00 tegengesteld bindend of, simpel gezegd, geen compensatie.
Wat is een rapport?
Een herhaling is de kleinste patrooneenheid in de stof, dat wil zeggen de minimale maat die een cartridge moet hebben om een stof te kunnen produceren.
Om de juiste minimumgrootte te bepalen, moet je de warp raises en de warp drops bij elkaar optellen. Als de afkorting bijvoorbeeld 20-0301-01 is, dan zou de minimale herhaling die moet worden getekend 4x4 vierkanten zijn (drie warp raises + één warp sinker).
Plat geweven
(10-0101-01-00)
Platbinding zorgt voor een zeer sterke stof, voelt korrelig en stevig aan, is luchtdoorlatend en is zeer duurzaam met sterke garens.
Textielproducten gemaakt van deze binding zijn zeer duurzaam en ongevoelig.
Een bijzonder onderscheidend kenmerk van platbinding zijn de bindingspunten, die elkaar aan alle kanten raken. Dit betekent dat beide zijden van de stof een identiek uiterlijk hebben.
Afleidingen van platbinding
Afgeleiden van platbinding zijn bijvoorbeeld kruisribben (kettrips), langsribben (inslagribben) en het panamaweefsel.
Twill-geweven
(20-0201-01-01)
Stoffen geweven in keperbinding zijn losser en voller dan stoffen in platbinding, maar zijn toch zeer sterk en duurzaam dankzij hun dichte verwerking. Een bijzonder identificerend kenmerk zijn de diagonalen, de zogenaamde keperrand. Dit wordt gecreëerd door de zijdelings verschoven bindingspunten.
Als de keperrand van linksboven naar rechtsonder loopt, wordt dit een S-twill genoemd. Als de rand van linksonder naar rechtsboven loopt, wordt dit een Z-twill genoemd.
Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen een ketting- en een inslagkeper. Bij een kettingkeper zijn aan de bovenzijde van de stof meer kettingdraden dan inslagdraden zichtbaar. Bij een inslagkeper overheersen de inslagdraden.
De meest bekende stof die geweven wordt in een twill weefsel is waarschijnlijk onze denim.
Uitbreidingen/afleidingen van het keperweefsel
Uitbreidingen van het keperweefsel omvatten bijvoorbeeld keperstof met gelijke bramen, keper met meerdere bramen of keper met brede bramen.
Afgeleide producten van het keperweefsel zijn bijvoorbeeld steile braamkeper, platte braamkeper of puntige braamkeper.
Atlas-binding
(30-0401-01-02)
Atlasbinding creëert stoffen met een losse, vloeiende drapering. Gemaakt van fijne garens, ontstaat een zeer dichte, glanzende en soepele stof. Een bijzonder onderscheidend kenmerk van de Altas-binding zijn de gelijkmatig verdeelde bindingspunten, die elkaar op geen enkel punt in de herhaling raken. Dit betekent dat bij deze stoffen veel draad loslaat, waardoor er altijd een risico bestaat op draadtrekken. Deze lange drijvers ontstaan wanneer een kettingdraad over meerdere inslagdraden ligt. Dit betekent dat deze kettingdraad pas later weer wordt ingeknoopt. Hierdoor krijgt de stof zijn drijfvermogen, waardoor deze zeer gevoelig is voor het trekken van draden, maar tegelijkertijd ook soepel valt. Deze binding wordt vaak aangetroffen in voeringmaterialen zoals satijn.
Bij satijnbinding wordt onderscheid gemaakt tussen schering- en inslagatlas. In de kettingatlas bepalen de kettingdraden de bovenkant van de stof. In de inslagatlas wordt de bovenkant van de stof bepaald door inslagdraden.
Afleidingen van atlasbinding
Afgeleiden van het altasweefsel zijn bijvoorbeeld gestreept satijn, gekleurd satijn of damast.